Kleuteren
(kleuterde, heeft gekleuterd), (gew., Zuidn.) kloppen, timmeren, inz. knutselen.
Marc De Coster (2020-2025)
(1980) (inf.) kinderachtig zitten leuteren. • Man, sta daar niet zo te kleuteren, siste hij. (Jan Wolkers: De perzik van onsterfelijkheid. 1980)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Walter De Clerck (1981)
Knutselen; kloppen, timmeren; ook: klungelen. Broos zit in huis nog te kleuteren aan een stuk getuig, CLAES 1933, 72, Nu zoudt gij een ster moeten maken die blinkt gelijk nen hemel! S. Ha! dacht ge dat ik reeds niet lang vol was geweest van dien schonen dag? Ik heb zitten kleuteren, TIMMERMANS z.j.a, 41. Afl.: kleuteraar, knutselaar (Hij i...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: