Wat is de betekenis van kerkpilaar?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kerkpilaar

m. (...laren), 1. pijler die het gewelf van een kerk steunt; 2. (fig.) zuil, ijverig voorstander der kerk.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

kerkpilaar

(18e eeuw) (Vlaanderen, scheldw.) iemand die veel naar de kerk gaat; pilaarbijter. Het WNT citeert o.a. P. Marin (Nieuw Nederduits en Frans Woordenboek. 1701). Syn.: kerkuil*. Vgl. herbergpilaar*. • (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1923-1925) (onder pilaarbijter) • Ik wist uit ervaring, dat het bij zo'n preek nogal...

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kerkpilaar

('kerk) m. (...laren) I. Eig. pilaar, zuil van een kerk. II. Metf. 1. iemand die altijd in de kerk zit. 2. steunpilaar, krachtig ondersteuner van de kerk: zijn ouders waren hechte ...laren.

Gerelateerde zoekopdrachten