Kerkpilaar
m. (...laren), 1. pijler die het gewelf van een kerk steunt; 2. (fig.) zuil, ijverig voorstander der kerk.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (...laren), 1. pijler die het gewelf van een kerk steunt; 2. (fig.) zuil, ijverig voorstander der kerk.
Marc De Coster (2020-2025)
(18e eeuw) (Vlaanderen, scheldw.) iemand die veel naar de kerk gaat; pilaarbijter. Het WNT citeert o.a. P. Marin (Nieuw Nederduits en Frans Woordenboek. 1701). Syn.: kerkuil*. Vgl. herbergpilaar*. • (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1923-1925) (onder pilaarbijter) • Ik wist uit ervaring, dat het bij zo'n preek nogal...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
('kerk) m. (...laren) I. Eig. pilaar, zuil van een kerk. II. Metf. 1. iemand die altijd in de kerk zit. 2. steunpilaar, krachtig ondersteuner van de kerk: zijn ouders waren hechte ...laren.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: