Kap, hakken
m. (-pen), 1. slag met een scherp gereedschap, houw; — (fig.) (Zuidn.) iem. kappen geven, steken onder water geven; 2. het kappen, houwen; in ’t bijz. houtkap ; — opbrengst van de houtkap ; — het af te kappen of afgekapte hout van een gevelde boom; 3. wat door kappen ontstaat, inhakking, ook collect.: de eerste h...