Kanjer(d)
m. (-s), 1. (niet alg.) iem. die voortreffelijk, uitmuntend is in zijn vak, zijn soort: wij hebben een kanjer van een baas ; 2. een zeer groot (en fors) persoon ; — vand. iets dat groot is in zijn soort, kokkerd : een kanjer van een appel; kijk eens, wat een kanjerd! 3. ongemakkelijk persoon, inz. een groot, bruta...