Wat is de betekenis van kampioenschap?

o. (-pen), 1. het zijn van kampioen: om het kampioenschap rijden; houder van het kampioenschap ; 2. wedstrijd waarin een kampioenstitel behaald kan worden: kampioenschappen uitschrijven.

Het wereldkampioenschap Formule 1 wordt verreden over een aantal races. Wie aan het eind de meeste punten heeft, is kampioen. Bovenstaande definitie lijkt een open deur, maar is dat niet. Heel lang was er een regel die voorschreef dat coureurs hun slechtste resultaat van het seizoen mochten schrappen. In 1990 waren er zestien Grands Prix, maar cour...

kampioenschap - Zelfstandignaamwoord 1. (sport) wedstrijd waar bepaald wordt wie de kampioenstitel mag dragen Woordherkomst Afgeleid van kampioen met het achtervoegsel -schap.

Wedstrijd waarin een nationale of internationale titel behaald kan worden. Nederland telt een groot aantal jaarlijkse kampioenschappen in allerlei categorieën. De belangrijkste zijn de Meesterklasse Viertallen en de Meesterklasse Paren.

(het) SP 1 - het kampioen zijn: om het kampioenschap spelen, strijden. 2 - wedstrijd waarin een kampioenstitel behaald kan worden: clubkampioenschap, teamkampioenschap.

(het; -pen) SP 1 - het kampioen-zijn: om het provinciaal kampioenschap rijden; ook als tweede lid in samenst. als de volgende: wielrenkampioenschap, clubkampioenschap, districtskampioenschap, regiokampioenschap. 2 - wedstrijd waarin een kampioenstitel behaald kan worden. • Kampioenschappen kunnen als volgt worden onderverdeeld: a. nationale kampio...

o. kampioenschappen (overwinnaarschap, meesterschap in een of andere tak van sport, spel): het kampioenschap op zijn naam weten te krijgen.

Kampioen is de titel van den hoogst gegradeerde in een sportbond of in een van zijn afdeelingen. In een competitie is deze titel verbonden aan de ploeg, die zich het hoogst rangschikt op grond van de geleverde prestaties (voetbal, korfbal, hockey, cricket, lawntennis, enz.). In de athlethiek wordt de titel toegekend aan dengene, die de beste presta...

(kampi'oen) o. het kampioen zijn : op het – lopen; houder van het –.