kalkoen (voorwerp)
m . (-en), 1. elk van de beide rechthoekig naar beneden omgebogen uiteinden achter aan een hoefijzer; ook als losse pennen (schroefkalkoenen) in het hoefijzer geschroefd om een paard bij glad weer scherp te zetten; 2. klauw, haaks omgebogen uiteinde, m.n. dookvormig uitsteeksel aan muurankers, teneinde deze in de natuursteen te kunnen vastgieten.