Wat is de betekenis van kaklaars?

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

kaklaars

(19e eeuw) (scheldw.) bang persoon; lafaard. • Schei je d'r al uit, kaklaars. (Herman Heijermans: De Jonge Gids. Volume 3. 1899) • Zo? zei Jan dreigend. En wou jij dat soms doen, kaklaars? (A.M. de Jong: Een verdoolde. 1932) • En je zal best zelf ook wel es gespijbeld hebbe. ‘Nooit van z’n leve,’ zei Merijntje,...

2025-07-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

kaklaars

(verouderd) bang, laf persoon. ‘En je zal best zelf ook wel es gespijbeld hebbe.’ ‘Nooit van z’n leve,’ zei Merijntje, waarop Jan concludeerde: ‘Dan ben je een kaklaars.’ (A.M. de Jong, Merijntje Gijzens jonge jaren, 1935-38)

Gerelateerde zoekopdrachten