kait
1) haak; haken en ogen, complicatie(s); berkait, aan de haak; aangehaakt; berkait(-kait)an, ineengehaakt; mengait, (aan)haken, enteren, aanklampen; mengaitkan, aan-, vasthaken; terkail, blijven haken, beetgenomen; kaitan, pengait, haak; 2) (akar) kain kain, klimplant met haken, soorten van Uncaria.