Kadee
zie CADEE.
Marc De Coster (2020-2025)
1) (1906) (Vlaanderen, sold.) hoopje uitwerpselen; stront. • Cadee, Drek. Hij héél in 'ne' cadée getrapt. Pas op, daar lee' 'ne cadée. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. Aanhangsel. 1906) • (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994) p. 338 2) (19e...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[v. Fr. cadet = eig.: tweede kind; (gesch.) jonge edelman als vrijwilliger in het leger; vgl. cadet] (Z.N.) flinke kerel, piet (in het goede zowel als in het kwade); iem. die in zijn soort groot is; ook: kwant (bijv.: een vieze kadee), een eigenaardige kerel,
Walter De Clerck (1981)
1. Iem. die in ’t goede of in ’t kwade uitmunt; in gunstige zin: flinke kerel, piet; in ongunstige zin: losbol, doordraaier, pierewaaier, boemelaar enz.; ook: pers. of zaak die groot is in zijn soort: een kadee van een sigaar. „Geef mij het wachtwoord en de naam van de leider uit Brussel,” hield de knaap koppig vol. &...
Jozef Verschueren (1930)
(ka'de) I. m. (-ën, -s; -tje) [kadet] hij die in iets uitmunt: 't is een -. II. bn. 1. puik, goed : dat bier is -. 2. netjes gekleed : hij ziet er uit.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: