jong, niet oud
bn. en bw. (-er, -st), 1. nog niet lang geleefd hebbende, jeugdig, nog weinig jaren tellend (van personen en andere levende wezens): jonge kinderen; van jaren; een meisje (ook wel aaneengeschreven) ; een — ding; een — paard; (van planten) nog niet lang ontkiemd, of nog niet lang gegroeid hebbend: het jonge hout; jonge worteltjes; (als b...