Wat is de betekenis van Janoom?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Janoom

m. (-s), ome Jan, de lommerd.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Janoom

(19e eeuw) (cliché) verpersoonlijking van een pandhuis, lommerd, kredietinstelling, waar leningen kunnen afgesloten worden. Eigenlijk: een kinderloze oom die geldschieter is van zijn neven. Een variant van ome* Jan. • Thans wordt geen narrepaard meer zoo barbaarsch mishandeld, En geen bibliotheek, die meer naar Janoom wandelt. (Jan te...

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Janoom

m. (lombardhouder; pandjeshuis): iets naar Janoom brengen; ook, Oom (ome) Jan.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

janoom

(jan'o:m) m. (-s) lommerd, pandjeshuis : iets naar brengen.

2025-07-28
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Janoom

eigenl. een ongetrouwde oom, die aan zijn neven geld voorschiet; voorts: lombardhouder, pandjeshuishouder; woekeraar, afzetter. Vergel.: Oom Jan, onder het art. Jan.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Janoom

JANOOM, m. (-s), pandjeshuis, lommerd; naar Janoom moeten, wat in den lommerd moeten brengen om aan centen te komen; — (ook) woekeraar, bedrieger, afzetter.

Gerelateerde zoekopdrachten