Janoom
m. (-s), ome Jan, de lommerd.
Marc De Coster (2020-2025)
(19e eeuw) (cliché) verpersoonlijking van een pandhuis, lommerd, kredietinstelling, waar leningen kunnen afgesloten worden. Eigenlijk: een kinderloze oom die geldschieter is van zijn neven. Een variant van ome* Jan. • Thans wordt geen narrepaard meer zoo barbaarsch mishandeld, En geen bibliotheek, die meer naar Janoom wandelt. (Jan te...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
J. Kramer (1908)
eigenl. een ongetrouwde oom, die aan zijn neven geld voorschiet; voorts: lombardhouder, pandjeshuishouder; woekeraar, afzetter. Vergel.: Oom Jan, onder het art. Jan.
J.H. van Dale (1898)
JANOOM, m. (-s), pandjeshuis, lommerd; naar Janoom moeten, wat in den lommerd moeten brengen om aan centen te komen; — (ook) woekeraar, bedrieger, afzetter.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: