Jagertje
o.
Marc De Coster (2020-2025)
1) (1940, vero.) klein, stenen pijpje. • Hij heeft van zijn baas een extra kwartje gekregen, Nanne, daarvoor gaat hij straks z'n broertjes en zusjes een zak oliebollen kopen en voor zich zelf een jagertje, zo'n stenen pijpje, en een half ons shag. (Jan Mens: De gouden Real. 1940) 2) (1940, vero.) (inf.) grote potkachel. ...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
jagertje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord jager
Ewoud Sanders (2019)
Jagertje is in 1839 voor het eerst gevonden, in Schiedam. P.J. Harrebomée nam deze borrel naam in 1874 op in een verzameling spreekwoorden over drank en dronkenschap. Hij gaf als verklaring: 'De jager heeft zijn veldfleschje; daarom heet de borrel zoo.' Omdat jagers meenden dat ze na een neutje beter konden mik- ken, noemden ze jenever ook wel vise...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: