-iseren, -izeren
[v. Fr. -iser, van Lat. -izare, van Gr. -izein] uitgang van werkwoorden, met bet.: 1 handelen als (judaïseren); 2 behandelen op de wijze van (catechiseren); 3 bep. gevoelens hebben (sympathiseren); 4 in bep. staat brengen (ioniseren).