Wat is de betekenis van insluiper?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Insluiper

dief die zijn werk maakt van in sluipen.

2025-07-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

insluiper

(1914) (euf.) dief; inbreker. • Nel kende de hardvochtige, wreede onverschilligheid voor een ‘vreempie’, een wijk-insluiper, een jajemer en kitteloorigen drinkebroer die misschien zelf een stiekem krautertje bleek. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914) • Hij was een insluiper e...

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

insluiper

insluiper - Zelfstandignaamwoord 1. een 'inbreker' die niets heeft hoeven te beschadigen om een pand binnen te komen In de haven van Rotterdam heeft de politie de afgelopen twee dagen grootschalige zoekacties uitgevoerd. Bij de douane waren signalen binnengekomen dat partijen drugs aanwezig zouden zijn in d...

2025-07-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-07-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)