Wat is de betekenis van Innerlijk?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Innerlijk

I. bn. bw., 1. inwendig, zich binnen in iets bevindend, inz. in het binnenste van de mens, lichamelijk of (gewoonlijk) geestelijk: innerlijke en uiterlijke kenmerken ; haar innerlijkst wezen ; innerlijke strijd, zielestrijd; innerlijke rust, gemoedsrust; — als bw.: innerlijk ontroerd: — niet naar buite...

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

innerlijk

innerlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. wat betreft het geestesleven De volledig uitgeruste Spa [sic] biedt gasten de kans om te herstellen van de harde buitenwereld en het terug vinden van hun innerlijke harmonie. Woordherkomst afgeleid van inner met het achtervoegsel -lijk

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

innerlijk

innerlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: in-ner-lijk 1. wat iemands geest betreft ♢ hij straalt innerlijke rust uit Bijvoeglijk naamwoord: in-ner-lijk de/het innerlijke ... iets inne...

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Innerlijk

adj., ynderlik, ynwindich.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

innerlijk

I. bn., bw. (1 zich v. binnen bevindende; 2 wat in het wezen der zaak ligt; waar, wezenlijk, echt): 1. de innerlijke delen der aarde, van het hart; 2. de innerlijke waarde, wezenlijke, echte; ik ben er innerlijk van overtuigd. II. innerlijke, o. (binnenste): het innerlijk van het menselijk hart.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

innerlijk

('innərlək) bn. en bw. 1. zich van binnen bevindend en door de oppervlakte bedekt: de -e delen der aarde, van het hart. Syn. inwendig. Tgst. uiterlijk. 2. waar, wezenlijk, echt : de -e waarde; overtuigd.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

innerlijk

I. bn. en bw., 1. inwendig, zich binnen in iets bevindend, m.n. in het binnenste van de mens, lichamelijk of (gewoonlijk) geestelijk: innerlijke en uiterlijke kenmerken; innerlijke strijd, zielestrijd; innerlijke rust, gemoedsrust; als bw.: — ontroerd; niet naar buiten blijkend: een innerlijke gloed; 2. inwendig aan iets of iemand eigen: inn...

2025-07-24
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

innerlijk

innerlijk bn. 'inwendig; wezenlijk' categorie: geleed woord Mnl. innerlijc in die inreliker verborghenheit der schrifturen 'het diepe mysterie van de Schrift' [voor 1400; MNW], ende riepen innerlicken zeer 'en jammerden (van pijn) vanuit het diepst van hun gemoed' [1434-36; MNW-P]. Afleiding met ...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Innerlijk

INNERLIJK, bn. bw. wrat door de oppervlakte, het uiterlijk voor het oog bedekt is, inwendig; wat in het wezen der zaak ligt: de innerlijke waarde van een muntstuk; — hartelijk, oprecht, in gemoede : innerlijk overtuigd, innerlijk verheugd; —, o. het binnenste: het innerlijke van den mensch, ’s menschen gemoed, karakter, geaardhei...