Wat is de betekenis van Inloopen?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Inloopen

INLOOPEN, (liep in, heeft en is ingeloopen), naar binnen loopen : hij liep woedend het huis in; — eene zijstraat inloopen, ingaan; — bij iem. inloopen, aanloopen, even hem bezoeken; — er iem. laten inloopen, hem het slachtoffer laten worden van de eene of andere fopperij; — hij is er leelijk ingeloopen; — door tege...

2025-07-25
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Inloopen

b.w. - Binnenloopen, b. v. een haven. Het water begint In te Loopen, (de vloed komt door).