inbrokkelen (inbrokken)
(brokkelde, brokte in, heeft en is ingebrokkeld, ingebrokt), (overg.) kleine stukjes (b.v. brood of beschuit) brokkend in iets (drank of spijs) doen; (fig.) hij heeft er zijn gehele vermogen bij ingebrokkeld, ingeschoten, gaandeweg verloren: ergens niets in te brokken hebben, niets te zeggen, geen recht van meespreken hebben.