Wat is de betekenis van Implĕo?

2025-07-24
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Implĕo

(2); 1. eig., vol maken, vullen, aan-, opvullen, c. a b l., Cic., c. g e n., Cic., m. de c. a b l., Cic.; vand. ook = verzadigen, pass. = zich verzadigen; = zwanger of drachtig maken. 2. overdr., vervullen, maria terrasque foedā fugā, óverdekken, Liv., urbs deinde impletur, wordt gevuld met besmettelijke ziekten, Liv....

Gerelateerde zoekopdrachten