Wat is de betekenis van ijstijd?

m., geologisch tijdperk waarin ijs een groot deel der landen in de gematigde luchtstreek bedekte.

Het begrip ijstijd heeft 2 verschillende betekenissen: 1) koud deel van een ijstijdvak. koude geologische periode die in een ijstijdvak afwisselt met warmere periodes en wordt gekenmerkt door de vorming van dikke ijsmassa's over grote delen van de continenten; koud deel van een ijstijdvak; glaciaal. 2) ijstijdvak. koude geologis...

ijstijd - Zelfstandignaamwoord 1. een tijdperk waarin de gemiddelde temperatuur lager dan normaal is en uitgestrekte gebieden onder ijs bedolven zijn ♢ De laatste ijstijd kwam zo'n twaalfduizend jaar geleden ten einde. Woordherkomst samenstelling van ijs en tijd

Tijdspanne in de aardgeschiedenis met hevige koude, uitgestrekte ijskappen, landijs en gletsjers; tijdvak met afwisseling van glaciale maxima en warmere periodes In de geologie omvat een ijstijd meerdere gliacale maxima en minima (bijvoorbeeld, het Kwartair is een ijstijd), maar in het dagelijks spraakgebruik is “ijstijd” equivalent met één zo’n gl...

ijstijd - zelfstandig naamwoord uitspraak: ijs-tijd 1. tijd in het verre verleden waarin het ijs zich over de hele wereld uitbreidde ♢ in de ijstijd zijn veel diersoorten verdwenen Zelfstandig naamwoord: ijs-tijd de...

Koude periode met groeiende ijskappen en dalende zeespiegel.

Geologische periode waarin onze omgeving gedeeltelijk bedekt werd met landijs. Deze periode duurde van 200. 000 tot 130.000 jaar geleden. Er waren toen diverse ijstijden.

De aarde is al heel oud. In haar lange geschiedenis hebben er talrijke klimaatsveranderingen plaatsgevonden. Een van die veranderingen vond 500.000 tot1.000.000 jaar geleden plaats bij het begin van de ijstijd-periode. Het begon ermee dat het in het hoge noorden aanzienlijk kouder werd. In de wintermaanden viel er meer sneeuw dan er in de zomer ko...

zie Pleistoceen.