II. bw. (1 naar het wezen der zaak; welbeschouwd; 2 in engere zin; 3 in de volle zin)
1. eigenlijk hebt gij de prijs verdiend; wat is hij eigenlijk? 2. eigenlijk gezegd, werken was dat niet; 3. eigenlijk tevreden ben ik niet, juist; eigenlijk vrolijke onderwerpen waren het niet.