Ii. beer
m. (beren), 1. mannetjesvarken; — zegsw.: de beer is los, de poppen gaan aan het dansen, het spul is aan de gang; 2. gemetselde waterkering, muur met scherpe rug, dwars door een gracht om het water daarin op te stuwen en op een bepaalde hoogte te houden; 3. muurstut, contrefort, vierkant opgemetselde, van onderen verbrede pilaar aan...