Wat is de betekenis van iets oplopen?

2025-07-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

iets oplopen

1) (1963) (euf.) een geslachtsziekte oplopen. • Trouwens hij is nog zo ontrouw als de pest ook. En altijd met van die smerige wijven waar hij wat bij oploopt. De helft van zijn verdiende geld kan hij aan de lullensmid betalen. (Jan Wolkers: Gesponnen suiker. 1963) • Ik kon best wat opgelopen hebben, in een week had ik acht verschillende...