Iemand laten fluiten
D.i. iemand tevergeefs laten roepen, laten wachten; eig. wel gezegd van iemand, die fluit om een weggeloopen hond of weggevlogen vogel. In de 17 eeuw bekend, blijkens Gew. Weuw. II, 51: Hij laat ze fluiten, die hy beet en binnen mikken heeft. Volgens Schuermans, 130 a komt de uitdr. ook voor in Braband en in Limburg. In het Antw. o...