Iemand den (of zijn) zak geven
Ook iemand den zak geven met de banden er bij (Harreb. II, 489 b; De Vries, 106), d.i. iemand wegzenden, zich van iemand ontslaan; in Zuid-Nederland: iemand den zak opgeven (De Cock , 136); iemand zijn schoven opgeven (Antw. Idiot. 1083); den zak krijgen, weggezonden worden, zijn ontslag krijgen. Reeds in de midde...