Hooijen
Hooijen, (B. HOOIEN), bw. gel. (ik hooide, heb gehooid), gras maaijen en opzetten; hooi binnenhalen; hooi bouwen; (fig.) met iets -, kladden, tot lage prijzen verkoopen. *...JER, (B. HOOIER), m. (-s), *...STER, v. (-s), hooibouwer, -bouwster.