hol(en)kruiper
vleier, mooiprater, kruiper. Ze werd furieus. ‘Hielenlikker. Holkruiper!’ (Hermine de Graaf, Aanklacht tegen onbekend, 1987) Holenkruiper: iemand die met vleierij hogerop probeert te komen (ook: bruinwerker). (Wim de Jong & Henrico Prins, Kantoortaal. Zakwoordenboek voor op het werk, 1997)