Hij zet de sokken (er in)
D.i. hij maakt beenen, zet het op een loopen, zet er den pas in; ook: hij geeft zijn paard de sporen (Woordenschat, 1078); hij zet 'em of geeft 'm de sokken, fri. hy jowt 'm de sokken, hij geeft 'em katoen, hij is een en al ijver voor die zaak; hy sette de sokken deryn, hij ging aan den haal; ...