Hij stuit niet veel.
[„Dat is,” zegt TUINMAN: „hy heeft niet veel, om op te roemen of pochen; ” terwijl BILDERDIJK, in zijne Aant. op C. HUYGENS’ Koren-bloemen, VI. bl. 262, den oorsprong dezer spreekwijze doet kennen als „by overdracht naamlijk van den kaatsbal, die niet deugt, dan naar mate hy opstuit”].