Wat is de betekenis van Hen, naamval?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hen, naamval

4de nv. m. mv. van het pers. vnw. (objectsvorm v. zij): ziet ge hen aankomen? ; ik zal hen wel vinden. (Ook in de 3de nv., wordt dikwijls hen gebezigd; de grammatica’s schrijven daar echter het gebruik van hun voor.)