Wat is de betekenis van Haten?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Haten

(haatte, heeft gehaat), 1. (iemand) haat toedragen, een sterk gevoel van afkeer of vijandschap tegen hem koesteren zodat men wenst dat het hem slecht verga : ik haat hem ; doet wel dengenen die u haten ; hij wordt door iedereen gehaat; 2. verfoeien, afschuw hebben van : men moet de zonde haten.

2025-07-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

haten

haten - Werkwoord 1. (ov) kwade gevoelens jegens iemand koesteren

2025-07-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

haten

haten - regelmatig werkwoord uitspraak: ha-ten 1. een grote afkeer van iets of iemand hebben ♢ eerst hield hij van haar, maar nu haat hij zijn ex-vrouw Regelmatig werkwoord: ha-ten ik haat ...

2025-07-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Haten

v., haetsje; iem. —, de, in haet op immen hawwe; -d, haetsk.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

haten

haatte, heeft gehaat; 1. een gevoel van wrok of vijandschap tegen iem. hebben: iem. haten, haat toedragen; iem. haten om, ter oorzake van; iem. haten met een volkomen haat; 2. een hevige afkeer hebben van iets: de leugen haten.

2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

haten

(ha:tən) (haatte, heeft gehaat) 1. haat toedragen : doe wel degenen die u –; kwaad worden is menselijk, maar – is duivels; iemand om iets –; iemand dodelijk, als de pest –; – met (een) volkomen haat. Syn. verfoeien. Tgst. →: beminnen. 2. er een afkeer, afschuw van hebben : de zonde, het kwaad –; de smart,...

2025-07-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

haten

(haatte, heeft gehaat), (overg.) (iemand) haat toedragen, een sterk gevoel van afkeer of vijandschap tegen hem koesteren zodat men wenst dat het hem slecht vergaat: ik haat hem.

2025-07-23
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

haten

haten ww. 'een diepe afkeer hebben van' categorie: erfwoord Onl. haton 'verafschuwen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. haten 'id.' [1220-40; CG II, Aiol]. Os. haton (mnd. hāten); ohd. hazzēn, hazzōn (nhd. hassen); oe. hatian (ne. hate); on. hata (nzw. hata...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Haten

HATEN, (haatte, heeft gehaat), iemand haat toedragen, een gevoel van wrok of vijandschap tegen hem koesteren ik haat hem; doet wel dengenen die u haten; hij wordt door iedereen gehaat; — afschuw hebben van: men moet de zonde haten. HATER, m. (-s), iem. die haat, vijand.