Haspel
m. (-s, -en), 1. gestel van door latten verbonden kruisspaken of schijven dat ronddraaien kan, voor het winden van garen van de klossen waarop het gesponnen is tot strengen ; ook b.v. bij het oplaten van een vlieger om het vliegertouw te laten vieren of in te korten enz. ; — (w. g.) (zegsw.) op de haspel passen, op zijn zaken letten, h...