harap
(haraplah) moge, zij het .. hopelijk; harap maklum, het zij bekend, men moet weten; harap harap tjemas, aarzelen(d), tussen hoop en vrees; harap-harapan, vol verwachting, reikhalzend; berharap, hopen, verwachten; verzoeken; mengharap(kan), iets hopen, verwachten; rekenen op, uitzien naar; memperharap(kan), (ijdele) hoop koesteren, verlangen(d) (...