Wat is de betekenis van Hangebast?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hangebast

1. m. (-en), galgebrok ; 2. v., hangop, zekere karnemelkspijs.

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

hangebast

(17e eeuw, vero.) (scheldw.) iemand die verdiende om te worden opgehangen: schurk, misdadiger. Het WNT citeert o.a. C. Huygens (Koren-Bloemen. 1655): “Ick keerde een' Boer sijn Roer van my af wat ick kost doen, En vatten 't by de tromp. Ja, sei den hangebast, Dat is de rechte slagh.” Andere scheldwoorden met uitgang -bast: bulderbast*;...

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

hangebast

1. m. hangebast en (eig. de strop; bij uitbr. galgebrok); vero.; 2. v. (hangop).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

hangebast

('hangə) (-en; -je) 1. m. Eig. [bast, touw om op te hangen] galgebrok. 2. v. Metf. kaasachtig gedeelte van karnemelk, die men, in een doek aan een koord opgehangen, uit heeft laten druipen. Syn. hangop.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Hangebast

HANGEBAST, m. (-en), galgebrok; —, v. zekere karnemelksspijs, ook naar de wijze, waarop men de karnemelk van de overtollige waterdeelen zuivert, hangop, druptemelk en drup-in-’t-zak geheeten.