Hagelbui
v. (-en), uitstorting van hagel; wolk waaruit hagel valt; (fig.) overstelpende menigte: een hagelbui van pijlen, van stenen.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-en), uitstorting van hagel; wolk waaruit hagel valt; (fig.) overstelpende menigte: een hagelbui van pijlen, van stenen.
Wiktionary (2019)
hagelbui - Zelfstandignaamwoord 1. een bui met hagel ♢ De hagelbui zorgde voor veel vernieling aan de jonge gewassen. Woordherkomst samenstelling van hagel en bui
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Peter Timofeeff (1993)
Bui waaruit, eventueel naast regen en/of sneeuw, hagel valt. In de winter komen lichte hagelbuien veel voor. In de zomer valt hagel vaak uit min of meer zware (onweers-)buien, waarin de convectie sterk genoeg is om de ijsdeeltjes in de wolk langdurig vast te houden, zodat ze uit kunnen groeien tot grote hagelstenen, die eenmaal onderweg naar het aa...
M. J. Koenen's (1937)
v. hagelbuien (uitstorting van hagel, hagelvlaag): fig. een hagelbui van pijlen, overstelpende menigte.
Jozef Verschueren (1930)
v. (-en) 1. Eig. bui, uitstorting van hagel uit de lucht. 2. Metf. overstelpende menigte : een van kogels, stenen.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m. (-en), uitstorting van hagel; wolk waaruit hagel valt; (fig.) overstelpende hoeveelheid: een — van pijlen, van stenen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: