Wat is de betekenis van Hachje, matroos?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Hachje, matroos

o. (-s), 1. (gew.) koene, vermetele knaap, waaghals : ’t is een hachje ; hij was ’t hachje van de straat, de belhamel; 2. matroos, Jantje, inz. op de oorlogsvloot.