Grootje
o. (-s), 1. grootmoeder: grootje is ziek; iemand naar zijn grootje sturen, hem van kant helpen, hem daarheen sturen waar zijn voorgeslacht reeds is ; loop naar je grootje!, schertsend voor: maak dat anderen wijs; 2. oude vrouw, oud moedertje, bestje: een oud, knorrig grootje ; 3. het oude grootje, benaming van...