Groenrok
m. (-ken), iem. die een groene jas aanheeft, b.v. een jager.
Marc De Coster (2020-2025)
(1843) (jagers) jager; boswachter. Vanwege de groene kledij. Vgl. plooirok*; roodrok*; zwartrok*. • Groenrokken: jagers en boschwachters. (Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914) • Het zich dan plotseling oprichten van de stijf geworden jager, doet het haas terugsla...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: