Wat is de betekenis van groenrok?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Groenrok

m. (-ken), iem. die een groene jas aanheeft, b.v. een jager.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

groenrok

(1843) (jagers) jager; boswachter. Vanwege de groene kledij. Vgl. plooirok*; roodrok*; zwartrok*. • Groenrokken: jagers en boschwachters. (Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914) • Het zich dan plotseling oprichten van de stijf geworden jager, doet het haas terugsla...

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Groenrok

GROENROK, m. (-ken), iem. die een groenen rok aanheeft, b. v. een jager.

Gerelateerde zoekopdrachten