Wat is de betekenis van grinniken?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grinniken

(grinnikte, heeft gegrinnikt), min of meer grijnzend lachen, niet-hardop lachen met zeker knorrend keelgeluid : hij grinnikte over zijn eigen aardigheid.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

grinniken

grinniken - Werkwoord 1. (inerg) (niet voluit) lachen met je mond tot een grijns vertrokken Hij grinnikt als hij eraan terugdenkt.

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

grinniken

grinniken - regelmatig werkwoord uitspraak: grin-ni-ken 1. zachtjes lachen met je mond dicht ♢ ze begon te grinniken, toen hij de verrassing liet zien Regelmatig werkwoord: grin-ni-ken ik grinnik ...

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Grinniken

v., nokje, nokkerje.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grinniken

grinnikte, h. gegrinnikt (van genoegen met zeker keelgeluid lachen; spottend lachen).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

grinniken

('grinnəkən) (grinnikte, heeft gegrinnikt) [Intens. grijnen] 1. grijnzend lachen. 2. van genoegen lachen met zeker keelgeluid : hij grinnikte over zijn eigen aardigheid; spottend -.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

grinniken

(grinnikte, heeft gegrinnikt), (onoverg.) min of meer grijnzend lachen, niet-hardop lachen met een knorrend keelgeluid: hij grinnikte over zijn eigen grap.

2025-07-28
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

grinniken

grinniken ww. 'knorrend lachen' categorie: intensiefvorming of frequentatief Mnl. al greenkende 'stiekem lachend, grinnikend' [ca. 1410; MNW]; vnnl. grenicken 'onderdrukt lachen, vals lachen, geforceerd lachen, lachen met de lippen' [1599; Kil.], als zy daer zijn ghecommen grinnickten al de Goon 'toen zij daar a...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Grinniken

GRINNIKEN, (grinnikte, heeft gegrinnikt), zenuwachtig lachen al grinnikende kwam zij nader; — van genoegen glimlachen, lachen met zeker knorrend keelgeluid; hij grinnikte over zijn eigen aardigheid,