Wat is de betekenis van grimbek?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Grimbek

m. en v. (-ken), knorrig, korzelig mens; (w. g.) huilebalk.

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

grimbek

(18e eeuw) (inf.) nors iemand; chagrijnig persoon. Eigenlijk: iemand met een grijnzend gezicht. Syn.: grijnsbek*. • Ik heb my altoos afgehouden van twee soorten van menschen, van allemansvrienden en van grimbekken. (Wolff & Deken: Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart. 3de dr. 2 dln. 1786) • Grimbek, m. en v. (-ken), kn...

2025-07-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

grimbek

nors iemand; chagrijnig persoon; knorpot. Eigenlijk: iemand met een grijnzend gezicht. Ik heb my altoos afgehouden van twee soorten van menschen, van allemansvrienden en van grimbekken. (Betje Wolff & Aagje Deken, Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, 1786)

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

grimbek

m. grimbekken (grompot, zuurmuil, ontevreden mens; ook: huilebalk).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

grimbek

('grim) m. (-ken) knorrig, ontevreden mens, grompot.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Grimbek

GRIMBEK, m. en v. (-ken), knorrig, korzelig mensch; — (w. g.) huilebalk.

2025-07-25
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Grimbek

Grimbek, m. en v. (-ken), knorrig -, korzelig mensch. *-KEN, ow. gel. (ik grimbekte, heb gegrimbekt), de tanden laten zien. *...LACH, m. flaauw lachje. *...LAGCHEN, (B. *...LACHEN), ow. gel. (ik grimlachte, heb gegrimlacht), stil lagchen, den mond tot een lachje vertrekken. *...MELEN, ow. gel. (het grimmelde, heeft gegrimmeld), wriemelen, kriel...

Gerelateerde zoekopdrachten