Griezel
I. m., 1. rilling van ontzetting of afkeer : er gaat mij een griezel door de leden; 2. af keer, gruwel: ik heb er een griezel voor; II. gemeensl. zn. (-s), (in meisjestaai) griezelig persoon of dier, engerd.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. m., 1. rilling van ontzetting of afkeer : er gaat mij een griezel door de leden; 2. af keer, gruwel: ik heb er een griezel voor; II. gemeensl. zn. (-s), (in meisjestaai) griezelig persoon of dier, engerd.
Wiktionary (2019)
griezel - Zelfstandignaamwoord 1. een wezen dat angst en walging oproept ♢ De hoofdrolspeler vertolkte de rol van die griezel meesterlijk. griezel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van griezelen ♢ Ik griezel 2. gebi...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Muiswerk Educatief (2017)
griezel - zelfstandig naamwoord uitspraak: grie-zel 1. rilling van afkeer of ontzetting ♢ ik krijg de griezels van die man 2. iemand waar je bang of vies van bent ♢ ik zie die griezel liever gaa...
Marc de Coster (2007)
griezelig, naar persoon; engerd. Syn.: creep. De griet en de griezel was in het midden van de twintigste eeuw een volkse benaming voor ‘de schoonheid en het beest’.Goskrimmeneele wat heb ik die griezel geknauwd! (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 01/12/1910) Binnenkort spreken dan anderen, door u op het slechte pad gebracht, over een beken...
M. J. Koenen's (1937)
I. m. (1 rilling van afkeer; 2 afkeer): 1. er ging mij een griezel door de leden; 2. ergens een griezel van hebben. II. v. griezels, griezeltje (weinigje, ziertje): geen griezel, ziertje.
Jozef Verschueren (1930)
I. ('gri:zəl) m. rilling van afkeer : hem ging een door de leden. II. (’gri:zəl) v. (-s; -tje) [vklw. gries II 2] ziertje : geen -.
J.H. van Dale (1898)
Het begrip griezel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. griezel - GRIEZEL, m. rilling van ontzetting of afkeer er gaat mij een griezel door de leden; — afkeer, gruwel: ik heb er een griezel voor. 2. griezel - GRIEZEL, v. (-s), gruizel, kleinigheid geen griezel, geen ziertje: onder al dat gepraat loopt wel eens een klein, klein griezeltje...
I.M. Calisch (1864)
Griezel, v. (-s), *-TJE, (B. -N), o. (-s), een weinigje, ziertje. *-EN, ow. gel. (ik griezelde, heb gegriezeld), eene huivering gevoelen. *-ING, v. het griezelen; huivering, rilling.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: