Graven, delven
(groef, heeft gegraven), 1. met een spade of ander gereedschap in de grond delven, grond verplaatsen : de poldergasten zijn druk aan het graven voor het nieuwe kanaal; een gat graven ; — (zegsw.) die een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in, die de ondergang van zijn naaste bedoelt, veroorzaakt zijn eigen val; (fig.) d...