Wat is de betekenis van graspoep?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Graspoep

m. (-en), grasmof.

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

graspoep

(19e eeuw) (Ned.) Duitse seizoenarbeider die in Nederland gras kwam maaien. Ook wel hannekemaaier of grasmof. Volgens het WNT ook in Friesland bekend. • Urbanus, de barbier, die aan de Ouwe-brug, op den hoek tegen de Korenbeurs aan, woonde, wou tenminste die graspoepen - zoo noemde hij ze - op 't laatst niet meer helpen, omdat hij ze voor twee...

Gerelateerde zoekopdrachten