Graaf
m. (graven), 1. (hist.) oorspr. landsheerlijk ambtenaar, belast met de opperste rechtspraak in een landschap, later ook met het bestuur daarover; vervolgens, nadat het ambt erfelijk was geworden en de graaf zich van de landsheer had losgemaakt, zelf landsheer : in de Frankische tijd werd ons land bestuurd door gouwgraven; de graven van Rolland w...