Wat is de betekenis van goudhaantje?

o. (-s), (nat. hist.) 1. zeer klein zangvogeltje (Regulus cristatus), ook goudsbloem- en St.-Maartensvogeltje geheten; 2. familie van bladkevers (Chrysomela), met als goud glanzende dekschilden ; hij ziet er uit of blinkt als een goudhaantje, hij ziet er keurig (ook: welgedaan) uit (in deze bet. valt het a...

Het begrip goudhaantje heeft 2 verschillende betekenissen: 1) zeer klein zangvogeltje. zeer klein zangvogeltje met een opvallende gele streep op zijn kopje die het hele jaar in Nederland en België voorkomt. 2) iemand die veel geld oplevert. iemand die op een bepaald gebied zeer succesvol en veelbelovend is, bv. in de sport of in...

1) (1985) (inf.) iemand die op een bepaald gebied erg succesvol is. In de voetbalsport: iemand die op beslissende momenten scoort. Johnny Rep was de eerste voetballer die deze bijnaam kreeg. Bij het bridgen een speler die goed kan bieden of spelen. • Jo Oosterbos ontpopte zich in de derby MKC-Leonidas tot het goudhaantje van het ve...

goudhaantje - Zelfstandignaamwoord 1. (vogels) Regulus regulus, een klein zangvogeltje met een goudkleurig kruintje 2. (insecten) kevers uit de familie Chrysomelidae met als goud blinkende schilden Woordherkomst samenstelling van goud en haantje

Speler die doorgaans een gelukkige hand van bieden en/of spelen heeft.

(Régulus régulus; W.: winterkoninkje). De kleinste Nederlandse vogel. Dunne snavel, oranje of gele kruin, begrensd door zwarte streep boven het oog. Dubbele streep op de vleugel. Zeer hoge scherpe zang. Roep: een ijl ‘sie-sie’, niet te verwarren met de roep van de → boomkruiper. In Zeeland schaarse broedvogel (...

Dit zangvogeltje, dat graag in gezelschap van mezen is, heeft een geelgroene bovenkant, een oranjekleurig kruintje, dat bij het vrouwtje geel is, en springt met de bruingroene staart als roer van tak tot tak, zingend „fridarida-frida”; zulk een krachtig geluid zou je uit dat 9 cm grote lijfje niet verwachten.

Kleinste Europese vogeltje. Soms als broedvogel in Z.O.-Frl. in naaldbomen. In winter, voor- en najaar als doortrekker talrijk. Door de geringe afmeting vaak niet opgemerkt. Het vuur-G. is minder algemeen.

s.n., fûgelkeninkje (it), goud-ingeltsje (it), tommelid (it).