goot (divers)
v. (goten; -je) [< gieten] I. Eig. uitholling, geul, kanaal waardoor men een vloeistof giet of laat stromen nl. 1. afvoerkanaal voor vloeibaar vuilnis: een houten, stenen -; een in de stal. 2. kanaaltje langs het trottoir om het water en het vuil van de straat af te voeren: de loopt, stinkt. Gez. iemand door de halen, sleuren, hem op lage wijze...