Wat is de betekenis van goezebroek?

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

goezebroek

(1939) (Stellingwerven, scheldw.) dom iemand; nietsnut. • Toe mar, spot mar. Dat zal oe nog wel ies duur komen te staon, slampamper! Niksnut! Vertel mar ies wat van die meneer Stumkükel, die Duutse uutviender met zien eierlegmesiene! Ik wil geleuven asdat die goezebroek oe lillijk te grazen hef. (W. van Heerde: Diepzeegevaren. Klucht in v...

Gerelateerde zoekopdrachten