Wat is de betekenis van gök?

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

gok

(1901) (inf.) (grote) neus. Vandaar: bijnaam van iemand met zo'n neus. Van oorsprong Rotterdams? Een Amsterdams gezegde luidt: 'Het leven is als die grote gok van je: je moet eruit halen wat erin zit!' In het Westfries 'gog' (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984). Syn.: domper*; gaffel*; gevel*; giechel*; klomp*; klus*; knol*; komkommer*; lu...

2025-07-24
Afkortingenlijst Vlaanderen

Team taaladvies (2020)

GOK

gelijke onderwijskansen

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gok

gok - Zelfstandignaamwoord 1. een keuze zonder het juiste antwoord te weten Het was een gok, maar ik heb toch het juiste antwoord gekozen. 2. een buitensporig grote neus Je zal toch met zo'n gok gezegend zijn... gok - Werkwoord 1...

2025-07-24
Jargon & Slang van Televisiemakers

Marc de Coster (2017)

GOK

GOK - acroniem van het Nederlandse Groot Omroep Koor.

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

gok

gok - zelfstandig naamwoord 1. het proberen van iets terwijl je weet dat het misschien mislukt ♢ het examen is een echte gok voor mij 1. een gokje wagen [proberen of je geluk hebt bij een spel] ...

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gok

m., gokje (de handeling van gokken): het is een gok; iets op de gok doen.

2025-07-24
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

gok

gok verkorting Zie: gokken

2025-07-24
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Prisma Fries Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)