Wat is de betekenis van Glauben?

2025-07-24
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Glauben

geloven, vertrouwen; menen; das will ich glauben, dat zou ik menen; das kannst du mir glauben, dat kun je van mij aannemen; man glaubt ihm den Millionär nicht, men wil niet geloven, dat hij millionnair is; verloren glauben, verloren wanen.