Wat is de betekenis van Gijgen?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gijgen

GIJGEN, (gijgde, heeft gegijgd), ook GIEGEN, (Zuidn.) gichelen, lachen: hij doet niets dan gijgen en gachen; vgl. GIEGAGEN.

Gerelateerde zoekopdrachten