Gij zult den dorschenden os niet muilbanden
Muilbanden, Deut. 25: 4. 1 Korinth. 9: 9. 1 Tim. 5: 18. Dit voorschrift, dat van groote zachtheid voor de dieren getuigt, is verklaarbaar uit de oostersche gewoonte om het koorn met de hoeven der runderen uittedorschen; het heeft ten doel om het dier dat voor den meester arbeidt, niet eene bete koorn te onthouden, maar het ’t genot te gunnen van da...